17899 |
slepen |
slepen:
sleipe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
slęi̯pǝ (L318b Tungelroy)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)]
I-2, III-1-2
|
30080 |
slepende muur |
naar binnen gaan:
nǭ benǝ gǭn (L318b Tungelroy),
naar binnen lopen:
nǭ benǝ lǫwpǝ (L318b Tungelroy)
|
Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.]
II-9
|
19374 |
sleutel |
sleutel:
sleutel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
slø̄təl (L318b Tungelroy)
|
Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] || sleutel
III-2-1
|
24535 |
sleutelbloem |
koekbloemetje:
cf Heukels; eerder kook-/keuken-?
kookbleumke (L318b Tungelroy),
koekenbloem:
-
kokebloom (L318b Tungelroy),
primula:
-
primula (L318b Tungelroy)
|
primula || sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
sleutelbos:
sleutelbos (L318b Tungelroy)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
24952 |
slib, rivierbodem |
schlamm (du.):
slam (L318b Tungelroy),
slib:
slib (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sliep oet (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
sliepoet (L318b Tungelroy)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
31588 |
slijkvanger |
slijkplaat:
slīkplāt (L318b Tungelroy)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
18022 |
slijm |
groene, een -:
ne greune (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
slijm:
sliem (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
sliêm (L318b Tungelroy)
|
slijm || Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slover:
slǭfǝr (L318b Tungelroy)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|