19894 |
slot |
slot:
slōt (L318b Tungelroy
[(meervoud: slø̄j)]
)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
voiletje (<fr.):
vuulke (L318b Tungelroy)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
recht haar:
rechte haor (L318b Tungelroy)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (L318b Tungelroy),
dutselen:
dótzele (L318b Tungelroy),
knikken:
knikke (L318b Tungelroy)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
sluupe (L318b Tungelroy),
Ook: sloepe.
sluupe (L318b Tungelroy)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21174 |
sluis |
sluis:
sloes (L318b Tungelroy),
slōēs (L318b Tungelroy)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sluiswachter:
sloeswachter (L318b Tungelroy),
slōēswachter (L318b Tungelroy)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24943 |
sluiten (van grond) |
toe slaan:
toesloan (L318b Tungelroy),
vast sluiten:
(vast)sloeze (L318b Tungelroy)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18542 |
sluitklep |
dienblaadje:
deenbléédje (L318b Tungelroy),
klep:
klep (L318b Tungelroy),
lok:
loêk (L318b Tungelroy)
|
klep [v.e. broek] || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
schoude:
šǭi̯ (L318b Tungelroy)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|