20168 |
sluitspeld |
sluitspeld:
sloetspel (L318b Tungelroy),
slōētspel (L318b Tungelroy),
spang:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
spang (L318b Tungelroy)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
schoude:
šǭi̯ (L318b Tungelroy)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
slūtstęjn (L318b Tungelroy),
sluitstuk:
slūtstø̜k (L318b Tungelroy)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
20491 |
slurpen |
slobberen:
slŏbbere (L318b Tungelroy),
slurpen:
slŏrpe (L318b Tungelroy),
slurpe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
vieze, een -:
vîêze (L318b Tungelroy)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20490 |
smakken |
smekken:
smekke (L318b Tungelroy),
smèkke (L318b Tungelroy)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
min doen over:
mīn doon euver (L318b Tungelroy),
schampen:
sjampe (L318b Tungelroy),
smalen:
smale (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
doel:
doel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)] || Doel, schietterrein voor boogschutters.
III-3-2
|
33973 |
smalle buikriem |
buikketting:
būkkęteŋ (L318b Tungelroy),
buikriem:
būkrēm (L318b Tungelroy)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|