22567 |
smousjassen (kaartspel) |
smousjassen:
smousjasse (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20493 |
smullen |
smullen:
smulle (L318b Tungelroy),
zich dikdoen:
zich dikdoon (L318b Tungelroy)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] || zich tegoed doen
III-2-3
|
29118 |
snaar |
snaar:
snǭr (L318b Tungelroy)
|
Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3]
II-7
|
21552 |
snauwen |
bitsen:
bitse (L318b Tungelroy),
snauwen:
snauwe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19361 |
snauwen, grauwen |
bitsen:
bitse (L318b Tungelroy),
grauwen:
grouwe (L318b Tungelroy),
snauwen:
snauwe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
snouwe (L318b Tungelroy)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
bek:
bek (L318b Tungelroy),
snavel:
snavel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snēi̯ (L318b Tungelroy),
waat:
wā.t (L318b Tungelroy)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
snede:
sneej (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
snee:
snee (L318b Tungelroy)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] || snee (wittebrood)
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
snieewbal (L318b Tungelroy),
snieewbel goeeje (L318b Tungelroy),
sniewbal (L318b Tungelroy),
(snieëbel).
snieëbal (L318b Tungelroy)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] || sneeuwbal
III-3-2, III-4-4
|
24714 |
sneeuwbes |
sneeuwbeer:
sniebeer (L318b Tungelroy)
|
sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)]
III-4-3
|