18971 |
sober |
eenvoudig:
einvoudig (L318b Tungelroy),
sober:
sober (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19736 |
soda |
soda:
deze is hier wel bekend in korrel of blokjes maar niet in poedervorm
zoͅu̯da (L318b Tungelroy)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
sop:
sop (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
Syst. WBD
sòp (L318b Tungelroy)
|
soep || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
koperen waterketel:
(ook om soep te koken, van binnen getind)
koperen waterketel (L318b Tungelroy),
marmiet:
murmiet (L318b Tungelroy),
Hiermee werd of wordt nog bedoeld \'n grote koperen ketel die meestal werd gebruikt voor \'t koken van soep. (Ik kan mij nog herinneren dat wij thuis met kermis (± 1930) bij de buren altijd de marmiet gingen lenen, omdat onze ketels te klein waren).
marmiet (L318b Tungelroy),
soepketel:
sopketel (L318b Tungelroy),
soͅpkētəl (L318b Tungelroy)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || ketel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || soeppan
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soepterrien (L318b Tungelroy),
soptrien (L318b Tungelroy),
soͅptrin (L318b Tungelroy)
|
soepterrien || soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevleis (L318b Tungelroy),
soepvlees:
sopvleis (L318b Tungelroy),
sopvleīs (L318b Tungelroy)
|
soepvlees || soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
ig loup altied op mien zök as ig aan hoes bin. Mien vrouw striktj der altied noew veut aan (L318b Tungelroy),
zok (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
zòk (L318b Tungelroy),
strump:
strûmp (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] || wollen sok
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
rokophouder:
rokophaojer (L318b Tungelroy),
sokkenhouder:
zokkehojers (L318b Tungelroy)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
soldaote (L318b Tungelroy),
suldaote (L318b Tungelroy)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
soldatenkerkhof:
seldoatekerkhof (L318b Tungelroy)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|