21878 |
billijk |
ordentelijk:
Van Dale: ordentelijk, 3. billijk.
ordentelik (L318b Tungelroy),
schappelijk:
sjabbelik (L318b Tungelroy),
sjappelik (L318b Tungelroy)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24791 |
bilzekruid |
bilzekruid:
-
bilze kroed (L318b Tungelroy)
|
bilzekruid [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
30486 |
binddraad |
binddraad:
bentj˲drǭt (L318b Tungelroy),
dekdraad:
dęk˱drǭt (L318b Tungelroy)
|
De ijzerdraad die men tegenwoordig gebruikt om de garde te bevestigen. Volgens de invuller uit L 320a moet de 'dekdraad' uit gegalvaniseerd ijzer of koperdraad vervaardigd zijn. In Q 98 gebruikte men panhaken om de garden vast te zetten. [N F, 7]
II-9
|
29408 |
binder |
binder:
benjǝr/benjstǝr (L318b Tungelroy)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbiǝr (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
benǝbē̜r (L318b Tungelroy),
benǝbīr (L318b Tungelroy)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33348 |
binnendeur tussen stal en schuur |
schuurdeurtje:
[schuur]dø̄rkǝ (L318b Tungelroy)
|
De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c]
I-6
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
gangdeur:
gaŋk˱dø̄r (L318b Tungelroy),
staldeur:
[stal]dø̄r (L318b Tungelroy)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
19444 |
binnenplaats |
binnenplaats:
binneplaats (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21820 |
binnensmonds praten |
mommelen:
moemele (L318b Tungelroy),
prevelen:
prevele (L318b Tungelroy)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
averechts:
aeveres (L318b Tungelroy),
averechts (L318b Tungelroy),
binnenstebuiten:
binneste boete (L318b Tungelroy)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|