24359 |
spitsmuis |
scheermuis:
sjèèrmoês (L318b Tungelroy),
spitsmuis:
spitsmoes (L318b Tungelroy),
WLD
spitsmoes (L318b Tungelroy),
veldmuis:
veldjmoes (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] || spitsmuis
III-4-2
|
32749 |
spitten |
omdoen:
omdōn (L318b Tungelroy),
omspaden:
om[spaden] (L318b Tungelroy),
spaden:
spāi̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
WLD
īēwig moos (L318b Tungelroy),
paddenblad:
peddeblaajer (L318b Tungelroy)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WLD
gaffel (L318b Tungelroy),
kloof:
kloof (L318b Tungelroy)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] || kloof, vork waar stam zich vertakt
III-4-3
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rābatšāf (L318b Tungelroy)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
19806 |
spons |
spons:
spons (L318b Tungelroy)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21160 |
spoorweg |
route (fr.):
route (L318b Tungelroy),
spoorrails (<eng.):
spoorrails (L318b Tungelroy)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26672 |
spoorwiel van de rosmolen |
spoorrad:
spōrrāt (L318b Tungelroy)
|
Het kamrad aan de grote staande as van de rosmolen. Het spoorwiel drijft het rondsel aan dat op het staakijzer van de stenen is gemonteerd. [N D, 26]
II-3
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspø̄r (L318b Tungelroy),
hānǝspōrǝ (L318b Tungelroy)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
hondshout:
honjshout (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
vuilboom
III-4-3
|