24516 |
spruiten, uitbotten |
botten:
WLD
botte (L318b Tungelroy),
uitbotten:
WLD
(oet)botte (L318b Tungelroy)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproête (L318b Tungelroy),
spruitje:
spruutjes (L318b Tungelroy),
spruûtjes (L318b Tungelroy),
spruitkool:
sprutkūl (L318b Tungelroy)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
spritse (L318b Tungelroy),
spritsen (<du.):
spritse (L318b Tungelroy),
spuiten:
spuite (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
33266 |
spurrieschoof |
hoopje:
hø̜i̯pkǝ (L318b Tungelroy)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
tufbak:
tufbak (L318b Tungelroy),
tufbakje:
tufbekske (L318b Tungelroy)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33515 |
staakbonen |
rijsdererwten:
riesder erte (L318b Tungelroy),
staakbonen:
staakbōēn (L318b Tungelroy)
|
[N P (1966)]Hoe noemt u: de rank - of stokboon [N 71 (1975)]
I-7
|
26676 |
staakijzer van de rosmolen |
staakijzer:
stākīzǝr (L318b Tungelroy)
|
De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17]
II-3
|
21526 |
staal |
staal:
staal (L318b Tungelroy)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
stoan (L318b Tungelroy)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
staand verband:
stǭntj ˲vǝrbantj (L318b Tungelroy)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|