24579 |
stam van de boom |
stam:
stam (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
WLD
stam (L318b Tungelroy),
stammetje:
stemke (L318b Tungelroy)
|
boomstam || Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] || stam
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
soets:
soets (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
WLD ook van andere bomen o.a. eik)
sōēts (L318b Tungelroy)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)] || de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)] || knotwilgstam [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
34028 |
stamboekkoe |
volbloed:
vǫlblōt (L318b Tungelroy)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
26871 |
stamper |
stamp:
stamp (L318b Tungelroy),
stemper:
stɛmpǝr (L318b Tungelroy)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
20677 |
stamppot |
potage:
petaasie (L318b Tungelroy),
petasie (L318b Tungelroy),
Onder ~ verstaat men hier n stamppot bvb wortelen en aardappelen of boerenkool met aardappelen.
potaasje (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
petasie (L318b Tungelroy),
Syst. WBD Stamppot
petasie (L318b Tungelroy),
stamp:
stâmp (L318b Tungelroy),
stamppot:
stampot (L318b Tungelroy),
stamppot (L318b Tungelroy)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || stamppot || Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
statie (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
getske (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
steeg, steegje:
steegske (L318b Tungelroy)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
steek (L318b Tungelroy)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
drietip:
[NB tip/top, vgl. WLD I.3, p. 36]
driejtup (L318b Tungelroy)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
31907 |
steekbeitel |
steekbeitel:
stē̜k˱bęjtǝl (L318b Tungelroy)
|
Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.]
II-12
|