25596 |
stempel |
stempel:
stempel (L318b Tungelroy)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
stempele (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
stemijzer:
stumiezer (L318b Tungelroy)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
schans:
sjans (L318b Tungelroy)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
keulse pot:
keulse pot (L318b Tungelroy)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29923 |
stenendrager |
kruier:
krøjǝr (L318b Tungelroy)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
20062 |
ster van bethlehem (campanula isophylla moretti) |
ster van bethlehem:
ster van Betlem (L318b Tungelroy),
-
ster van betlehem (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
ster van bethlehem (Campanula isophylla Moretti) [DC 60a (1985)] || Ster van Bethlehem (campanulla isophulla alba) (kampanulla, valse edelweiss). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30005 |
sterke mortel |
cementspecie:
sǝmęntspēsi (L318b Tungelroy),
fijne specie:
fīn spēsi (L318b Tungelroy)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
trasspecie:
trasspēsi (L318b Tungelroy)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
20323 |
sterven |
de gaard afgaan:
cf. tugelroys wb. p. 192 s.v."gaerd"= staak, stevig lange tak, gard
de gaerd aaf goân (L318b Tungelroy),
de laatste keutel afnijpen:
de lëste keutel aafniêpe (L318b Tungelroy),
de pijp aan maarten geven:
de pijp aan Maarten geven
de piêp aan Merte gaeve (L318b Tungelroy),
doodgaan:
doedgoan (L318b Tungelroy),
doeëd goân (L318b Tungelroy),
dōēd gaon (L318b Tungelroy),
dôêd gaon (L318b Tungelroy),
hemelen:
heemele (L318b Tungelroy),
hemele (L318b Tungelroy),
het gat toenijpen:
het gat dichtkijpen
’t gaât toewniêpe (L318b Tungelroy),
kapotgaan:
kaapot goân (L318b Tungelroy),
kapot (L318b Tungelroy),
kǝpot˲gǭn (L318b Tungelroy),
WLD
kapotgaon (L318b Tungelroy),
met de voeten tegen de bedplank houden:
mèt ’e veut teege de bèdplânk houwe (L318b Tungelroy),
sterven:
sterreve (L318b Tungelroy),
stɛrvə (L318b Tungelroy)
|
de pijp uit gaan || dood gaan || dood(gaan) (sarc.) || doodgaan || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|