18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
bloâr (L318b Tungelroy)
|
blaar || Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25437 |
blaas van een geslacht varken |
blaas:
blǭs (L318b Tungelroy)
|
De blaas van het varken wordt voor verschillende doeleinden gebruikt volgens de respondenten. Men smeert er werkschoenen mee in of de houtzaag. Als heelmiddel wordt hij op een gekneusde plek gelegd. Men vangt er vogels mee of men doet er bloedworst in; zelfs brandewijn wordt ermee gesmokkeld. Hij kan functioneren als ijszak voor een zieke of als afsluiting voor levensmiddelen. Vaak dient de gedroogde blaas als tabakszak of geldzak. Opgeblazen en gedroogd is hij een voetbal voor de jeugd. Men maakt er kunstdarmen van en heel bekend is het gebruik ervan bij het Carnaval als "foekespot" of "rommelspot". Kan men er echt niets mee doen, dan wordt ie weggesmeten. [N 28, 73; N 28, 74; monogr.]
II-1
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
bloasbalg (L318b Tungelroy)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaad (L318b Tungelroy)
|
blad
III-4-3
|
26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
blad:
blāt (L318b Tungelroy),
zicht:
zext (L318b Tungelroy)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|
29937 |
blad van de troffel |
blad:
blāt (L318b Tungelroy)
|
Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.]
II-9
|
33043 |
blad van de zicht |
blad:
blāt (L318b Tungelroy),
zicht:
[zicht] (L318b Tungelroy)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L318b Tungelroy),
blader:
blāi̯ǝr (L318b Tungelroy)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
33504 |
bladkool, snijkool |
bolmoes:
bōlmōs (L318b Tungelroy),
holmoes:
hoolmoos (L318b Tungelroy)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladzei (L318b Tungelroy),
bladzeij (L318b Tungelroy)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|