19820 |
stoof, voetenwarmer |
huiverpot:
hū.vərpoͅt (L318b Tungelroy),
lolstoof:
lōͅ.lstōf (L318b Tungelroy)
|
stoof || test in stoof, soms de stoof zelf
III-2-1
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovengat:
[oven]gāt (L318b Tungelroy),
ovenmuil:
[oven]mūl (L318b Tungelroy)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
bakhuis:
[bakhuis] (L318b Tungelroy),
voergang:
vōrgaŋk (L318b Tungelroy),
voerhuis:
vōrhūs (L318b Tungelroy)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
30502 |
stootklos |
stootblok:
stūt˱blǫk (L318b Tungelroy)
|
Dik rond stuk hout, aan het einde schuin toelopend, waarmee riet of stro dat in de ronding van de pannen ligt, wordt bijgeklopt. [N F, 26]
II-9
|
34577 |
stootring |
as:
as (L318b Tungelroy),
houteren as:
hou̯tǝrǝ as (L318b Tungelroy),
karas:
kęras (L318b Tungelroy)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
30161 |
stootvoeg |
stootvoeg:
stuǝt˲[voeg] (L318b Tungelroy),
stūt˲[voeg] (L318b Tungelroy)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19397 |
stop |
stop:
stop (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
kruikenstop:
krū.kəstoͅp (L318b Tungelroy),
stop:
stoͅp (L318b Tungelroy)
|
afsluiting van gedroogde varkensblaas voor oliekruik || stop, kurk
III-2-1
|
32330 |
stop, tapkraan |
stop:
stǫp (L318b Tungelroy)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
stop (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
zekering:
zekering (L318b Tungelroy)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|