33690 |
talud |
kant:
kanjtj (L318b Tungelroy),
talud:
talyj (L318b Tungelroy)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarievogel:
knaarievoôgel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
kanarie
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
tândj (L318b Tungelroy)
|
tand
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
poets ich mich de tenj (L318b Tungelroy)
|
Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tɛnj (L318b Tungelroy),
tɛntj (L318b Tungelroy)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tɛnj (L318b Tungelroy)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
tandeborstel (L318b Tungelroy),
tenjebörstel (L318b Tungelroy)
|
Tandenborstel [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tandpasta (L318b Tungelroy)
|
Tandpasta [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandjpien (L318b Tungelroy)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
31212 |
tandrad, tandwiel |
kamrad:
ka.mprāt (L318b Tungelroy)
|
Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.]
II-11
|