24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L318b Tungelroy)
|
reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29815 |
blauwe steen |
blauwe steen:
blǫw stęjn (L318b Tungelroy)
|
Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c]
II-8
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
dikke vleeg (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
WLD
dikke vlege (L318b Tungelroy),
vleesvlieg:
WLD
vleisvleeg (L318b Tungelroy)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
blaoze (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
hé kiektj bleik (L318b Tungelroy)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
bleek kijken:
hé kiektj bleik (L318b Tungelroy)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
19344 |
blij |
blij:
bliej (L318b Tungelroy)
|
blij
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven hangen:
blieve hange (L318b Tungelroy),
plakken:
plekke (L318b Tungelroy),
vlekken:
vlekke (L318b Tungelroy)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L318b Tungelroy),
letten:
lette (L318b Tungelroy),
tukken:
tukke (L318b Tungelroy),
wachten:
wachte (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18109 |
blikaars |
blikgat:
bleikgaat (L318b Tungelroy)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|