e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
touwslager zeeldraaier: zēldręjǝr (Tungelroy) Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.] II-7
traag lui: lui (Tungelroy) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] III-1-4
traag praten zemelen: zemele (Tungelroy), zeveren: zeivere (Tungelroy) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trage vrouw dutsel: dodzel (Tungelroy), treuzel: (sara = kreng).  treuzel (Tungelroy) een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)] III-1-4
traktatie bij het plaatsen van de mei mei (zn.): de mei (Tungelroy), mei (Tungelroy) De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)] III-3-2
traktatie van de bruidegom (kwansel) trakteren (<lat.) (ww.): traktere (Tungelroy) De tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel]. [N 88 (1982)] III-3-2
traktatie van jonggehuwden drinken: drinke (Tungelroy) De tractatie van jonggehuwden aan de buurt [lepik, dourt, hertlooi]. [N 88 (1982)] III-3-2
tralie sponde: spoŋ (Tungelroy, ... ) spijl, tralie III-2-1
tranende ogen zijpogen: ziepouge (Tungelroy), zīēpauge (Tungelroy) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Tungelroy), gānk (Tungelroy) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2