34296 |
tuierhamer |
klophout:
klophǫu̯t (L318b Tungelroy),
tuierhamer:
tȳi̯ǝrhāmǝr (L318b Tungelroy),
tȳǝrhāmǝr (L318b Tungelroy)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuierpaal:
tyi̯ǝrpǭl (L318b Tungelroy),
tyǝrpǭl (L318b Tungelroy),
tȳi̯ǝrpāl (L318b Tungelroy),
tȳi̯ǝrpǭl (L318b Tungelroy),
tuierstaak:
tȳi̯ǝrstāk (L318b Tungelroy)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tyi̯ǝr (L318b Tungelroy),
tyǝr (L318b Tungelroy)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tȳi̯ǝr (L318b Tungelroy)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
dikke bonen:
WLD
dikke bōēn (L318b Tungelroy),
kniebonen:
kniebōēn (L318b Tungelroy),
WLD
knīējbōēn (L318b Tungelroy),
paardsbonen:
WLD
paerdsbōēn (L318b Tungelroy)
|
Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de tuinboon (vicia faba L. - fam. papilionaceae) (tuinboon, grote boon, flodderboon, boerenteen, huisboon, wul, platte boon, moffe(l)boon, moffel, labboon, walse boon, roomse boon, paardeboon, knaauwboon) [N 71 (1975)]
I-7
|
30191 |
tuinen |
tuinen:
tȳnǝ (L318b Tungelroy)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
24258 |
tuinfluiter |
fauvette:
fr. fauvette
vèrvèt (L318b Tungelroy),
tuinfluiter:
tuinfluiter (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
tuinfluiter || tuinfluiter (16 donkerder dan grasmus [045]; niet zo talrijk; in bosstruiken; nest graag in braamstruiken; roep hard [tek]; zang is lang, vrij laag en brobbelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19738 |
tuingeranium |
geranium:
granium (L318b Tungelroy),
-
granium (L318b Tungelroy)
|
gewone geranium [DC 60a (1985)] || Tuingeranium (pelargonium zonale). Bladeren met enige ondiepe insnijdingen (gelobd) en gekartelde rand, in omtrek niervormig. Evenwijdig met de bladeren loopt midden op het blad een donkere band (zone). De bloemen zijn rood of anders van kleur, vele bloem [N 92 (1982)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (L318b Tungelroy),
WLD
kervel (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u: kervel (kèlv\\r, kèll\\v\\r) [N 71 (1975)] || Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
hovenier:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
hoveneer (L318b Tungelroy)
|
I-7
|