34319 |
varkenshaar |
haar:
hǭr (L318b Tungelroy)
|
De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛrkǝshǫk (L318b Tungelroy),
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (L318b Tungelroy),
varkensstallen:
vɛrkǝsstɛl (L318b Tungelroy)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
varkenston:
vɛrkǝston (L318b Tungelroy)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōx (L318b Tungelroy)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smoât (L318b Tungelroy),
varkensvet:
verrekkesvèt (L318b Tungelroy)
|
(raap-, of koolzaad-) olie, spijsolie, gesmolten reuzel || reuzel, varkensvet
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
varkensren:
vɛrkǝs˱rɛn (L318b Tungelroy),
varkenswei:
vɛrkǝs˱węi̯ (L318b Tungelroy)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
20594 |
vast |
hard als een bikkel:
hard as ne bikkel (L318b Tungelroy)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34366 |
vast varkensvoer |
varkensvoer:
vɛrǝkǝsvōr (L318b Tungelroy)
|
[N 76, 39; monogr.]
I-12
|
25385 |
vaste bloedmassa |
klonters:
kløntjǝrs (L318b Tungelroy),
vezels:
vēzǝls (L318b Tungelroy)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
kraag:
kraag (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|