e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenshaar haar: hǭr (Tungelroy) De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.] I-12
varkensstal, varkenshok varkenshok: vɛrkǝshǫk (Tungelroy), varkensstal: vɛrǝkǝs[stal] (Tungelroy), varkensstallen: vɛrkǝsstɛl (Tungelroy) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkenston varkenston: vɛrkǝston (Tungelroy) Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12
varkenstrog trog: trōx (Tungelroy) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet smout: smoât (Tungelroy), varkensvet: verrekkesvèt (Tungelroy) (raap-, of koolzaad-) olie, spijsolie, gesmolten reuzel || reuzel, varkensvet III-2-3
varkenswei varkensren: vɛrkǝs˱rɛn (Tungelroy), varkenswei: vɛrkǝs˱węi̯ (Tungelroy) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vast hard als een bikkel: hard as ne bikkel (Tungelroy) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vast varkensvoer varkensvoer: vɛrǝkǝsvōr (Tungelroy) [N 76, 39; monogr.] I-12
vaste bloedmassa klonters: kløntjǝrs (Tungelroy), vezels: vēzǝls (Tungelroy) In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.] II-1
vaste boord kraag: kraag (Tungelroy, ... ) kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3