19370 |
verhuizen |
in-en-uittrekken:
in-en-oettrekke (L318b Tungelroy),
verhuizen:
verhoeze (L318b Tungelroy),
verhoezen (L318b Tungelroy),
vertrekken:
vertrekke (L318b Tungelroy)
|
Van woning veranderen (verhuizen, overhuizen, overtrekken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22507 |
verjaardag |
verjaardag:
verjaordaag (L318b Tungelroy),
verjoardaag (L318b Tungelroy)
|
Hij was gisteren jarig, maar ik ... zn hele verjaardag vergeten. [DC 45 (1970)] || Verjaardag.
III-3-2
|
34171 |
verkeerd liggen |
verkeerd liggen:
verkeerd liggen (L318b Tungelroy),
verkeerd zitten:
verkeerd zitten (L318b Tungelroy)
|
Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49]
I-11
|
25276 |
verkeerde maat nemen |
zich vermeten:
zich vermaete (L318b Tungelroy)
|
verkeerde maat nemen
III-4-4
|
21399 |
verkeren |
lopen met:
loupe met (L318b Tungelroy),
vrijen:
vrieje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
sjans:
sjans (L318b Tungelroy)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
lopen met -:
loupe met (L318b Tungelroy),
vrijen:
vrieje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
vrii̯ə (L318b Tungelroy)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)] || vrijen [DC 38 (1964)] || vrijen (met)
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
killen:
kelle (L318b Tungelroy)
|
tintelen van de kou
III-1-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
stief (L318b Tungelroy),
stīēf (L318b Tungelroy)
|
verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ig bin verkoadj (L318b Tungelroy),
verkaudj (L318b Tungelroy),
verkoadj (L318b Tungelroy),
verkōdj (L318b Tungelroy),
vǝrkǭtj (L318b Tungelroy)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || verkouden || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
I-9, III-1-2
|