22711 |
verschillende knikkerspelen: nagooien |
nagooien:
noagoeje (L318b Tungelroy)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
21666 |
verschuldigd zijn |
schuldig zijn:
sjöldjig zeen (L318b Tungelroy)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
vǫrsǝ ku (L318b Tungelroy),
verse vaars:
vǫrsǝ vē̜rs (L318b Tungelroy)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
18709 |
versierde schouderdoek |
kardinaal:
karnaal (L318b Tungelroy),
kardinaal (<fr.):
karnaal (L318b Tungelroy)
|
schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
kransen:
kranse (L318b Tungelroy),
sieren:
seere (L318b Tungelroy),
versieren:
NB verséér: versiering. t stelt hiej neet veur verséér! lett. het staat hier niet als versiering, m.a.w. eet en drink er maar lekker van!
verseere (L318b Tungelroy)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Versieren.
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
sieraad:
seerróád (L318b Tungelroy),
smuk (<du.):
smuk (L318b Tungelroy),
versiersel:
verseersele (L318b Tungelroy)
|
sieraad, versiering || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25344 |
verslachten |
afslachten:
āfslaxtǝ (L318b Tungelroy),
lichten:
(het vlees) lext (L318b Tungelroy)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
18226 |
versleten |
kaal:
kaal (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
versleten:
verslete (L318b Tungelroy),
versliëte (L318b Tungelroy)
|
[versleten] || door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25828 |
versnijden |
verspringen:
vǝrspreŋǝ (L318b Tungelroy)
|
Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a]
II-9
|
18797 |
verstand |
bezei:
beseij (L318b Tungelroy),
verstand:
verstandj (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
verstândj (L318b Tungelroy)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] || verstand
III-1-4
|