e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolderik bolderik: bolderik (Tungelroy, ... ), -  bolderik (Tungelroy), steekneusje: volges VD en heukles 8 is steekneusje de volksnaam voor de bolderik  stèèknèèske (Tungelroy) Agrostemma githago L. Een vroeger vrij algemeen, maar nu zeldzaam voorkomend giftig onkruid op akkers en in korenvelden met een ruwbehaarde kelk en bloemen, die paars of purper (zelden wit) van kleur zijn. Het bloeit in juni en juli en wordt 20 tot 100 cm hoog. [A 60A, 58; monogr.] || bolderik [DC 60a (1985)] || Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)] || prikneus I-5, III-4-3
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhoed (Tungelroy), bolhood (Tungelroy) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen caisse d`pargne (fr.): ketspeng (Tungelroy, ... ) bolhoed (Fr. caisse dépargne spaarkas: men droeg er nl. zn geld in). || bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bolrijs rijzen: rīzǝ (Tungelroy) De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a] II-1
bolster van de okkernoot boest: boost (Tungelroy) bolster I-7
bolster van een noot bast: WLD  bast (Tungelroy), boest: WLD  boost (Tungelroy, ... ), bolster: WLD  booster (Tungelroy), schaal: sjaal (Tungelroy), WLD  sjaal (Tungelroy) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de bast van een (wal)noot [N 72 (1975)] III-2-3
bom, spon bom: bǫm (Tungelroy), spon: spon (Tungelroy), stop: stǫp (Tungelroy) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bombazijn bombazijn: bǫmǝzin (Tungelroy) Sterk weefsel, thans van katoen, of met linnen ketting en katoenen inslag, aan de achterzijde geruwd, veel gebruikt voor voering, werkmansondergoed enz., vaak verward met pilo (Van Dale, pag. 402). [N 62, 93b; N 62, 89c; MW; monogr.] II-7
bomijs bol ijs: bool ies (Tungelroy, ... ), bool iês (Tungelroy), booliēs (Tungelroy), hol ijs: hooliēs (Tungelroy) bomijs (ijs waaronder het water is weggezakt) || ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: WLD  bōēnekrōēt (Tungelroy, ... ), kruidje: WLD  (kruutje) (Tungelroy), kruutje (Tungelroy) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3