24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hekelbloem:
hekelbloom (L318b Tungelroy),
hondsroos:
-
hondjs roëes (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
hôndjsroees (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
hondsroos [DC 60a (1985)] || Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
onzelievevrouwebedstro:
oosleefvrouw bédstrōē (L318b Tungelroy),
tijm:
-
tijm (L318b Tungelroy),
WLD
teim (L318b Tungelroy)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || wilde tijm [DC 60a (1985)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34194 |
wilde zucht |
zucht:
zucht (L318b Tungelroy)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|
32859 |
wilde zuring |
wilde rabarber:
wilde rabarber (L318b Tungelroy),
zuurmoes:
zō.rmōs (L318b Tungelroy)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
ein wie (L318b Tungelroy),
wiej (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
WLD
ketje (L318b Tungelroy)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wis:
wis (L318b Tungelroy)
|
wilgeteen, roede
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L318b Tungelroy)
|
willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (L318b Tungelroy),
wumpel (L318b Tungelroy)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
oogsplimp:
augsplûmp (L318b Tungelroy),
plimp:
plûmp (L318b Tungelroy)
|
wimper
III-1-1
|