34195 |
witte vloed |
het wit:
ǝt wet (L318b Tungelroy),
knoeien:
(de koe) knuǝtj (L318b Tungelroy),
wit vuil:
wet vūl (L318b Tungelroy)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24574 |
witte waterlelie |
kol:
-
kolle (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kouwe:
kouwe (L318b Tungelroy),
waterlelie
kouwe (L318b Tungelroy)
|
waterlelie || witte waterlelie [DC 17 (1949)], [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
amerikaanse bloem:
amerikānsǝ blōm (L318b Tungelroy),
patentbloem:
patɛntblōm (L318b Tungelroy),
witte bloem:
wetǝ blōm (L318b Tungelroy)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
mik (L318b Tungelroy),
weg:
wègk (L318b Tungelroy)
|
brood van bloem (uitgezeefd meel), meestal van tarwe, maar ook wel van rogge || Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wegge, langgerekt brood, meestal van roggebloem
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
gift (L318b Tungelroy),
giftig:
giftig (L318b Tungelroy)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (L318b Tungelroy),
woekerwinst:
woekerwinst (L318b Tungelroy)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)] || onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21874 |
woekeren |
woekeren:
woekere (L318b Tungelroy)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
woole (L318b Tungelroy)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
Vb. op unne goonsdig kwaamder heivers (op een woensdag kwam hij thuis).
goonsdig (L318b Tungelroy)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag
III-4-4
|
21131 |
woest, wild rijden |
crossen (<eng.):
krosse (L318b Tungelroy),
rossen:
Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.
rosse (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|