23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaaligheid (L318b Tungelroy)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19436 |
zand strooien |
strouwen:
strouwe (L318b Tungelroy),
zand strooien:
zandj struije (L318b Tungelroy)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zanjtj (L318b Tungelroy),
zandgrond:
zanjtjgronjtj (L318b Tungelroy)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24967 |
zandbank |
bank:
bank (L318b Tungelroy)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korentje:
keurke (L318b Tungelroy),
zandkorentje:
zandjkeurke (L318b Tungelroy),
zandkorrel:
zandjkorrel (L318b Tungelroy)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30152 |
zandsteen |
zandsteen:
zantjstęjn (L318b Tungelroy)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandzeef:
zantjzēf (L318b Tungelroy)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
bussel:
bø̜sǝl (L318b Tungelroy)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
klijster:
(zang)kliester (L318b Tungelroy),
kliêster (L318b Tungelroy),
zangklijster:
(zang)kliester (L318b Tungelroy),
zanglijster:
zangliester (L318b Tungelroy)
|
lijster || zanglijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
ijmeren:
vgl. Tungelroy Wb. (pag. 43, 82): jieëmere, jammeren.
īēmere (L318b Tungelroy),
jammeren:
jīēmere (L318b Tungelroy),
zaniken:
zanike (L318b Tungelroy),
zaniken (L318b Tungelroy),
zeveren:
zeivere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|