22464 |
boogschuttersgilde |
doel:
de doel (L318b Tungelroy),
doel (L318b Tungelroy),
schutterij:
sjötteriej (L318b Tungelroy)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
baûm (L318b Tungelroy),
boompje:
buimke (L318b Tungelroy)
|
boom
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L318b Tungelroy)
|
I-7
|
30498 |
boomhaak |
dekhaak:
dękhǭk (L318b Tungelroy
[(deze werd gebruikt)]
)
|
De in verschillende vormen uitgevoerde metalen haak waarmee de wisboom aan de panlat wordt gehangen. De boomhaak kan zijn voorzien van een leren riem of een ijzeren ring waarin de wisboom wordt geschoven. Zie ook afb. 78b-c. [N F, 19a-c]
II-9
|
24126 |
boomklever |
boomklever:
boumkleever (L318b Tungelroy),
boumklever (L318b Tungelroy)
|
boomklever || boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
WLD
krōēn (L318b Tungelroy)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruipertje:
boumkroeperke (L318b Tungelroy),
boomlopertje:
baumluiperke (L318b Tungelroy),
alleen in kandidaatsscriptie
baumluiperke (L318b Tungelroy)
|
boomkruiper || boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
boomleeuwerik:
boumlîêwerik (L318b Tungelroy),
grasleeuwerik:
graaslieëwerik (L318b Tungelroy),
kuifleeuwerik:
koeflîêwerik (L318b Tungelroy)
|
boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
boomklever:
boumkleever (L318b Tungelroy),
boumklever (L318b Tungelroy)
|
boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
boks:
boks (L318b Tungelroy),
bòks (L318b Tungelroy),
boomboks:
baûmbòks (L318b Tungelroy),
hegstomp:
hegstoômp (L318b Tungelroy),
poest:
poêst (L318b Tungelroy),
(= van den).
poest (L318b Tungelroy),
stramp:
strâmp (L318b Tungelroy),
in Stramp-roy, "van boomstronken gerooide (ontdane) plek in een bos
strâmp (L318b Tungelroy),
stronk:
strônk (L318b Tungelroy)
|
boomstronk || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || boomstronk, stobbe van oude heg || stronk
III-4-3
|