24882 |
zuring (alg.) |
paddeblader:
peddeblaajer (L318b Tungelroy),
zulker:
zullek(er) (L318b Tungelroy)
|
zuring || zuring, groot soort
III-4-3
|
33618 |
zuring, groente |
paddenbladeren:
peddeblaajer (L318b Tungelroy),
zuurmoes:
zoormoos (L318b Tungelroy)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
begijn:
begien (L318b Tungelroy),
zuster:
zuster (L318b Tungelroy),
zöster (L318b Tungelroy)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster
III-2-2, III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
borren, de zooi bort:
de zooi bortj (L318b Tungelroy),
opzuren:
opzoore (L318b Tungelroy)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdeeg:
zōrdęjx (L318b Tungelroy),
zuurdesem:
zōrdęjsǝm (L318b Tungelroy)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuurdeeg maken:
zōrdęjx mākǝ (L318b Tungelroy)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
zuurdesem:
zoordeisem (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
Syst. WBD
zoordeisem (L318b Tungelroy)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem, verzuurd deeg om roggebrood mee te desemen (i.p.v. gist te gebruiken van elk deeg werd een deel achtergehouden om het een volgende keer als desem te gebruiken
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
ingemaakt moes:
ingemaaktj moos (L318b Tungelroy),
zuurmoes:
zoormoos (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
Syst. WBD
zoormoos (L318b Tungelroy)
|
Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)] || zuurkool in het vat
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
stamppot:
23
stampot (L318b Tungelroy),
zuurmoes:
Syst. WBD
zoormoos (L318b Tungelroy)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
weisteren:
wuistere (L318b Tungelroy),
wenken:
wînke (L318b Tungelroy),
zwaaien:
zweie (L318b Tungelroy),
zweije (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
zwaaien || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|