20372 |
bruidssluier |
trouwsluier:
trouwsluijer (L318b Tungelroy)
|
de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20375 |
bruidsstoet |
bruidsstoet:
broedsstoet (L318b Tungelroy)
|
de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broeleft (L318b Tungelroy),
broeloft (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
bruiloft || de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)] || de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34197 |
brulkoe |
brulkoe:
brølku (L318b Tungelroy),
brulse koe:
brølsǝ ku (L318b Tungelroy)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L318b Tungelroy)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (L318b Tungelroy),
brul zijn:
(de koe is) brøl (L318b Tungelroy),
door de banden zijn:
(de koe is) dōr dǝ bɛnj (L318b Tungelroy),
los in de banden zijn:
(de koe is) los en dǝ bɛnj (L318b Tungelroy)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
24783 |
brunel |
brunel:
-
brunel (L318b Tungelroy)
|
gewone brunel [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (L318b Tungelroy),
frech (du.):
vrek (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
onbeschoft:
onbesjŏŏfdj (L318b Tungelroy)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
biēs (L318b Tungelroy),
(biêzke-bieze). Vb. zie loktj ein biês (lett. zij lokt een bui (trekt een bui aan), wordt gezegd als de zon doorbreekt bij buiîg weer).
biês (L318b Tungelroy),
schoer:
ein sjoor (L318b Tungelroy),
sjoor (L318b Tungelroy),
(sjeûrke-sjoôre).
sjoôr (L318b Tungelroy)
|
bui, regenbui || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boêk (L318b Tungelroy),
buk (L318b Tungelroy)
|
buik || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|