e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidssluier trouwsluier: trouwsluijer (Tungelroy) de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidsstoet bruidsstoet: broedsstoet (Tungelroy) de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)] III-2-2
bruiloft bruiloft: broeleft (Tungelroy), broeloft (Tungelroy, ... ) bruiloft || de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)] || de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] III-2-2
brulkoe brulkoe: brølku (Tungelroy), brulse koe: brølsǝ ku (Tungelroy) Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a] I-11
brullen brullen: brølǝ (Tungelroy) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte brul: brøl (Tungelroy), brul zijn: (de koe is) brøl (Tungelroy), door de banden zijn: (de koe is) dōr dǝ bɛnj (Tungelroy), los in de banden zijn: (de koe is) los en dǝ bɛnj (Tungelroy) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
brunel brunel: -  brunel (Tungelroy) gewone brunel [DC 60a (1985)] III-4-3
brutaal astrant: astrant (Tungelroy), frech (du.): vrek (Tungelroy, ... ), onbeschoft: onbesjŏŏfdj (Tungelroy) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
bui, regenbui bijs: biēs (Tungelroy), (biêzke-bieze). Vb. zie loktj ein biês (lett. zij lokt een bui (trekt een bui aan), wordt gezegd als de zon doorbreekt bij buiîg weer).  biês (Tungelroy), schoer: ein sjoor (Tungelroy), sjoor (Tungelroy), (sjeûrke-sjoôre).  sjoôr (Tungelroy) bui, regenbui || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: boêk (Tungelroy), buk (Tungelroy) buik || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, III-1-1