30088 |
contrefort |
beer:
bē̜r (L318b Tungelroy),
schuil:
šȳl (L318b Tungelroy)
|
Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.]
II-9
|
25390 |
controleren |
plukken:
plø̜kǝ (L318b Tungelroy)
|
Men controleert of de haren en de huid voldoende geweekt zijn door met de vingers aan een plukje haar te trekken of erover te wrijven. Als de haren zich gemakkelijk laten verwijderen is het varken genoeg gebroeid. [N 28, 24]
II-1
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L318b Tungelroy)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20016 |
crocus (crocus vernus l.) |
krokus:
krokus (L318b Tungelroy),
-
krokus (L318b Tungelroy)
|
crocus [DC 60a (1985)] || Crocus (crocus vernus). De bloemen zijn paars, geel, wit of gestreept. De bladeren zijn iets korter dan de bloem, donkergroen met een brede witte streep in het midden. Bloemen alleen of bij paren, omgeven door 1 schedeblad, de bloemen en bladeren zijn ing [N 92 (1982)]
III-2-1
|
28751 |
crÊpe |
crêpe:
kreb (L318b Tungelroy),
krep (L318b Tungelroy)
|
Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.]
II-7
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
kølvātǝr (L318b Tungelroy),
kǝlvātǝr (L318b Tungelroy),
kǫlǝvātǝr (L318b Tungelroy)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
WLD
dais (L318b Tungelroy),
homp:
hoômp (L318b Tungelroy),
WLD klein langwerpig grijs)
hōōmp (L318b Tungelroy),
scheelhomp:
sjéélhompe (L318b Tungelroy)
|
daas, steekvlieg || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
WLD
dadel (L318b Tungelroy)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
dagelikse zunj (L318b Tungelroy)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24785 |
dagkoekoeksbloem |
koekoeksbloem:
-
koekoeksbloom (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
dagkoekoeksbloem (Melandrium rubrum Weig.) [DC 60a (1985)]
III-4-3
|