20540 |
beschimmelen |
bruisen:
gezegd van schimmelend vochthoudend eten zoals appelmoes
brôezə (Q112b Ubachsberg),
schimmelen:
sjummələ (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuiten met muisjes:
beschuute mit müskes (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
beschuutepap (Q112b Ubachsberg)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25105 |
bestendig weer |
dunstige lucht:
doenstige loog (Q112b Ubachsberg),
vast (weer):
vas weer (Q112b Ubachsberg)
|
lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25106 |
betrekken (lucht) |
kans op regen:
kans op rege (Q112b Ubachsberg)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21099 |
beurse plek |
bluts:
bluts (Q112b Ubachsberg)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
(zich) schuddelen:
sxødǝlǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wiejroke (Q112b Ubachsberg)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezèùk (Q112b Ubachsberg)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
ps. ik weet niet precies wat de invuller bedoelt met idem; ik denk het woord een zieke??
(een zieke) bezeuke (Q112b Ubachsberg)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|