17636 |
oksel |
onder de arm:
onger de erm (Q112b Ubachsberg)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
aoəlie (Q112b Ubachsberg)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
nonnevot (Q112b Ubachsberg),
poffel:
poefel (Q112b Ubachsberg)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33664 |
omheinde wei |
huiswei:
hūswęi̯ (Q112b Ubachsberg)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afpalen:
āfpø̄ǝlǝ (Q112b Ubachsberg),
tuin zetten:
tūn zɛtǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kirkefmoeër (Q112b Ubachsberg)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21845 |
onbeleefd |
ongehobbeld:
oengehobelt (Q112b Ubachsberg)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
ongehobbeld:
oengehobelt (Q112b Ubachsberg)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klare lucht:
klòəre loog (Q112b Ubachsberg)
|
wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
WLD
vót (Q112b Ubachsberg)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|