25654 |
bezorgen |
uitbrengen:
ūtbreŋǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
17996 |
bibberen |
beven:
bééve (Q112b Ubachsberg),
razelen:
raazele (Q112b Ubachsberg)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
bèëne (Q112b Ubachsberg),
zich beden:
zich bèëne (Q112b Ubachsberg)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23702 |
bidden uit dankbaarheid |
beden uit dank:
bèëne oeët dank (Q112b Ubachsberg)
|
Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23370 |
bidstoel |
bedestoel:
beênstool (Q112b Ubachsberg)
|
Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
biechsjtool (Q112b Ubachsberg)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
beerpap (Q112b Ubachsberg),
bierslemp:
beerschlemp (Q112b Ubachsberg)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bis (Q112b Ubachsberg)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
afhakken:
āfhakǝ (Q112b Ubachsberg),
dunnen:
dønǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33247 |
bietenriek |
krotengaffel:
krūtǝgafǝl (Q112b Ubachsberg)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|