17767 |
rug |
rug:
ruk (Q112b Ubachsberg)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19404 |
rug van het lemmer |
rug:
rug (Q112b Ubachsberg)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
der rugsjtraŋk (Q112b Ubachsberg)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
rugwervel:
rugwervel (Q112b Ubachsberg)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
ruu̯ǝ [mest] (Q112b Ubachsberg)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselzolder:
hɛksǝlzøldǝr (Q112b Ubachsberg),
snijzolder:
šnīzø̜ldǝr (Q112b Ubachsberg)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q112b Ubachsberg)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
WLD
rûusjə (Q112b Ubachsberg)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25148 |
rukwind |
windstoot:
wint stoete (Q112b Ubachsberg)
|
windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20691 |
runderlapjes |
lapjes rindvlees:
lepkes rinksvleesch (Q112b Ubachsberg)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|