20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
rinkvleeschsoep (Q112b Ubachsberg)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21081 |
sabbelen |
knauwelen:
knòwele (Q112b Ubachsberg)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sacristie (Q112b Ubachsberg)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24372 |
salamander |
salamander:
sallemander (Q112b Ubachsberg)
|
salamander [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
der sanctus (Q112b Ubachsberg)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
sap (Q112b Ubachsberg),
WLD
sààp (Q112b Ubachsberg)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
sap (Q112b Ubachsberg),
WLD
sààp (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
20928 |
sappig |
fris:
frisch (Q112b Ubachsberg)
|
sappig [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
groen moes:
greun moos (Q112b Ubachsberg),
savooi:
šavojje (Q112b Ubachsberg)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (Q112b Ubachsberg)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|