24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjprinkhaan (Q112b Ubachsberg)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sjprootele (Q112b Ubachsberg),
sproeten:
sjproete (Q112b Ubachsberg)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sproete (Q112b Ubachsberg)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
scheuten (krijgen):
WLD
sjûute kriege (Q112b Ubachsberg),
spruiten:
sproeten (Q112b Ubachsberg)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitje:
spruutjes (Q112b Ubachsberg)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sprietsen (Q112b Ubachsberg),
spuiten:
sjpuitə (Q112b Ubachsberg)
|
spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17819 |
staan |
staan:
schtoa (Q112b Ubachsberg)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
štat (Q112b Ubachsberg),
staat:
schtat (Q112b Ubachsberg)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)]
I-11, III-4-2
|
28377 |
stal |
stal:
štal (Q112b Ubachsberg)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
stam (Q112b Ubachsberg),
WLD
sjtam (Q112b Ubachsberg)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|