e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ubachsberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweede grasoogst ø̜ø̜(ww)ø̜ø̜: āfwęi̯ǝ (Ubachsberg) Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b] I-3
tweede klaveroogst tweede schaar: twidǝ šǭr (Ubachsberg) In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c] I-3
uier udder: ødǝr (Ubachsberg) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b] I-9
uiteen poten wijd: wit (Ubachsberg) De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b] I-5
uiten uitspreken: ōētsjpreəkə (Ubachsberg) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uiterontsteking, mastitis udderontsteking: ødǝrontstēkeŋ (Ubachsberg) Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.] I-11
uitgaan uitgaan: ōētgaoə (Ubachsberg) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgestort zaad van de hengst sprongen: šprøŋk (Ubachsberg) [N 8, 48 en 49] I-9
uitglijden uitrutschen (<du.): ōētrutsje (Ubachsberg) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uithoren: oethüurə (Ubachsberg) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] III-3-1