32960 |
tweede grasoogst |
ø̜ø̜(ww)ø̜ø̜:
āfwęi̯ǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b]
I-3
|
32958 |
tweede klaveroogst |
tweede schaar:
twidǝ šǭr (Q112b Ubachsberg)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
33788 |
uier |
udder:
ødǝr (Q112b Ubachsberg)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]
I-9
|
33185 |
uiteen poten |
wijd:
wit (Q112b Ubachsberg)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
21827 |
uiten |
uitspreken:
ōētsjpreəkə (Q112b Ubachsberg)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
udderontsteking:
ødǝrontstēkeŋ (Q112b Ubachsberg)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
21443 |
uitgaan |
uitgaan:
ōētgaoə (Q112b Ubachsberg)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋk (Q112b Ubachsberg)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
ōētrutsje (Q112b Ubachsberg)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethüurə (Q112b Ubachsberg)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|