23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziejbeuk (Q112b Ubachsberg)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lødǝrǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lødǝrǝ (Q112b Ubachsberg)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnōēve (Q112b Ubachsberg)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23360 |
zijpad |
kleine gang:
klinge gank (Q112b Ubachsberg),
zijgang:
ziejgank (Q112b Ubachsberg)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20166 |
zindelijk |
droog:
drûug (Q112b Ubachsberg)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fleuten (Q112b Ubachsberg),
zingen:
zingə (Q112b Ubachsberg)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ȳǝvǝr[den], yǝvǝr[den] (Q112b Ubachsberg),
ø ̝vǝr[den] (Q112b Ubachsberg)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zøldərkēͅmərkə (Q112b Ubachsberg)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoeuemerkleier (Q112b Ubachsberg)
|
Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|