20336 |
zuster |
zuster:
neen
zuster (Q112b Ubachsberg)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuurbranden hebben:
t zōērbrenne hubbe (Q112b Ubachsberg)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24730 |
zuurbes |
sleedoorn:
sleedoorn (Q112b Ubachsberg)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20626 |
zuurdeeg |
gist:
gɛš (Q112b Ubachsberg),
heffe:
høfǝ (Q112b Ubachsberg),
zuurdeeg:
zurdēx (Q112b Ubachsberg)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
zuurdeeg:
zoerdeeg (Q112b Ubachsberg)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
Wordt ook overdrachtelijk gebruikt; heeft soms ongeveer de betekenis van: zwartkijker, pessimist.
zoermoos (Q112b Ubachsberg)
|
Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
zuurmoes ondereen:
zoermoos ongeree (Q112b Ubachsberg)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
het wierooksvat zwieren:
t wierooksvaat sjwèjere (Q112b Ubachsberg)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29944 |
zwaaihaak |
verstelwinkelhoek:
vǝrštɛlweŋkǝlhōk (Q112b Ubachsberg)
|
Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.]
II-9
|
33836 |
zwaar paard |
zwaar paard:
žwǭr pēǝt (Q112b Ubachsberg)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|