24537 |
dennenwortel |
wortel:
wortel (Q112b Ubachsberg)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32961 |
derde grasoogst |
ø̜ø̜(ww)ø̜ø̜:
āfwęi̯ǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Het gras dat in de derde beurt wordt afgegraasd; vaak vindt men dezelfde naam als de derde hooioogst, die immers ook vaak wordt afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 129c]
I-3
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
klink (Q112b Ubachsberg)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (Q112b Ubachsberg)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
dendeur:
dęndyr (Q112b Ubachsberg),
schuurpoortje:
šȳrpøǝrtjǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (Q112b Ubachsberg),
koffieblad:
koͅfiblāt (Q112b Ubachsberg),
theeblad:
tīəblāt (Q112b Ubachsberg)
|
dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
20532 |
dik worden |
stijven:
sjtīēvə (Q112b Ubachsberg)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20714 |
dikke boterham |
smouel:
sjmouel (Q112b Ubachsberg)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20632 |
dikke snee brood |
dikke snede:
dieke sjnij (Q112b Ubachsberg)
|
Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23565 |
dirigent van het zangkoor |
dirigent (<du.):
dirigent (Q112b Ubachsberg)
|
De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|