e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ubachsberg

Overzicht

Gevonden: 1752
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinken lessen: lesjə (Ubachsberg) drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinkkuil in de wei poel: pōl (Ubachsberg) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem grond: grónt (Ubachsberg) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: afstęrvǝ (Ubachsberg) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zuiplap: zōēpláp (Ubachsberg) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken bezopen: bezôôpe (Ubachsberg), blauw: blòw (Ubachsberg), stuk in de kraag: sjtuk in der kraag (Ubachsberg), stuk in de vot: sjtuk in de vót (Ubachsberg), zat: zaat (Ubachsberg) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dronken zijn een stuk in hebben: ee sjtuk i hubbe (Ubachsberg), vol zijn: vôôl zîê (Ubachsberg) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog blijven: druug blieve (Ubachsberg), het blijft over: ⁄t blief ûûvər (Ubachsberg) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
dropwater lakrits: lakrits (Ubachsberg), is meer dropwater, als oplossing van laurierdrop  lakrits (Ubachsberg) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] || Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): naat (Ubachsberg), nààt wèèər (Ubachsberg), regentig weer: regentig weer (Ubachsberg, ... ), vochtig (weer): vògtig wèèər (Ubachsberg), waterkoud (weer): watər kaot (Ubachsberg) nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4