e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ubachsberg

Overzicht

Gevonden: 1752
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eekhoorn eekhoorntje: eekeurke (Ubachsberg) eekhoorn [DC 07 (1939)] III-4-2
eelt, eeltknobbel eelt: eelt (Ubachsberg), knauw eelt: inge knôô eelt (Ubachsberg) eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)] III-1-2
eeltwrat, zweelwrat wrattel: vratǝl (Ubachsberg) Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16] I-9
een kater hebben zich slecht voelen: zich sjlèch veule (Ubachsberg) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een kind op de arm dragen op de arm dragen: opgen erm dragə (Ubachsberg) een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2
een kruisteken maken n kruus maake: e kruuts make (Ubachsberg) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een lelijk gezicht trekken een schrouw gezicht maken: ee sjròòw gezich maake (Ubachsberg) grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)] III-1-4
een riek mest gaffel (mest): gafǝl (Ubachsberg) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een rozenhoedje bidden rozenkrans beden: dr roeëzekrans bèëne (Ubachsberg), zich de rozenkrans beden: zich dr roeëzekrans bèëne (Ubachsberg) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een verkoudheid hebben de snop hebben: ich han der snop (Ubachsberg), ich hub geē der snop (Ubachsberg) Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2