20201 |
opvoeden, grootbrengen |
grootbrengen:
groit brèngen (Q013p Uikhoven),
groottrekken:
groit trèkken (Q013p Uikhoven)
|
opvoeden
III-2-2
|
28065 |
opzichter |
opzichter:
opzichter (Q013p Uikhoven)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
29502 |
oren |
oren:
wārǝ (Q013p Uikhoven)
|
De handvatten die aan weerszijden van de mand bevestigd worden. Meestal worden de oren uit twee wissen gemaakt. Eerst wordt er een boogvormige, stevige beugelwis aan de mand bevestigd, waar vervolgens één of meer soepele wissen omheengedraaid worden. [N 40, 71]
II-12
|
23570 |
organist |
organist:
organis (Q013p Uikhoven)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
ölger (Q013p Uikhoven)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23571 |
orgel spelen |
op de orgel spelen:
oppen ölger spelen (Q013p Uikhoven)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
ölgerpiepe (Q013p Uikhoven)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23572 |
orgeltrapper |
orgeltreder:
ölgertreejer (Q013p Uikhoven)
|
De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q013p Uikhoven)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aud (Q013p Uikhoven)
|
oud
III-2-2
|