32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q013p Uikhoven)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruzelen (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven)
|
ruien || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesjen (Q013p Uikhoven)
|
Tuisen: Ruilen.
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (Q013p Uikhoven)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeke (Q013p Uikhoven),
p. 9: In sommige gevallen wordt in Oud-Belgisch-Limburg een algemeen Zuidnederlands woord ingevoerd (ten koste van een algemeen Noordnederlands): [b.v.] koeken aas (ruiten aas).
koeken aas (Q013p Uikhoven),
ruiten:
roete (Q013p Uikhoven)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: ruiten aas.
III-3-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
vlieg:
vlē.gə (Q013p Uikhoven)
|
insect II [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angelsbeitel:
aŋəlzbeͅi.tələ (Q013p Uikhoven)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
rindsbeesten:
rensbi̯ɛstǝ (Q013p Uikhoven)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkersti-j (Q013p Uikhoven)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
salpeter (Q013p Uikhoven),
solpiętǝr (Q013p Uikhoven)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|