26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stubmeel:
stø̜p[meel] (Q013p Uikhoven
[(1/100)]
)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
22362 |
stuiken |
kuiltjestoten:
Sub kuil.
kuulke stoiten (Q013p Uikhoven)
|
Knikkerspel, waarbij om te winnen een paar aantal knikkers in en buiten het kuiltje moesten gestoten worden.
III-3-2
|
33230 |
suikerbiet |
kroot:
krōt (Q013p Uikhoven)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sokkernónk (Q013p Uikhoven),
sókkernónk (Q013p Uikhoven)
|
ongehuwde oom || suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sókkertant (Q013p Uikhoven)
|
suikertante
III-2-2
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
swies (Q013p Uikhoven)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (Q013p Uikhoven)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor en na het eten:
bèejen veur en nao het eten (Q013p Uikhoven)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (Q013p Uikhoven
[(mv tan)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
pots ich mien tan (Q013p Uikhoven),
tanden wassen:
was ich mien tan (Q013p Uikhoven)
|
Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|