18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (Q013p Uikhoven),
broek:
brook (Q013p Uikhoven)
|
broek
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
ss. sub boks.
bóksereem (Q013p Uikhoven),
broekenriem:
ss. sub riem.
brokereem (Q013p Uikhoven)
|
[broekriem] || broeksband
III-1-3
|
22586 |
bromtol |
bromdop:
bromdop (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄.stex (Q013p Uikhoven)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
ros(se)tig:
rø̜stex (Q013p Uikhoven)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (Q013p Uikhoven)
|
bruid (huwelijk)
III-2-2
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelof (Q013p Uikhoven)
|
bruiloft
III-2-2
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (Q013p Uikhoven)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (Q013p Uikhoven)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
32540 |
buffwerk |
wit werk:
wet węrǝk (Q013p Uikhoven)
|
Werk dat van buffwissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛbuffwisɛ.' [N 40,4; monogr.]
II-12
|