20324 |
dood (bn.) |
dood:
doid (Q013p Uikhoven)
|
dood (bn)
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doid (Q013p Uikhoven)
|
dood (zn)
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
kist:
kis (Q013p Uikhoven)
|
Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doidsklok (Q013p Uikhoven)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34537 |
dooier |
dooier:
dōi̯.ǝr (Q013p Uikhoven)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
doupkapĕl (Q013p Uikhoven)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doupvónt (Q013p Uikhoven)
|
Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijnwater:
wienwater (Q013p Uikhoven),
wijwater:
wiewater (Q013p Uikhoven)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkdaagskleren:
swerdeskleier (Q013p Uikhoven)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
mis in de week:
mès in de week (Q013p Uikhoven)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|