20145 |
een blauwtje lopen |
hij heeft zich buts gelopen:
he heet zich böts geloupen (Q013p Uikhoven),
hij heeft zich een blauw gelopen:
he heet zich een blauw geloopen (Q013p Uikhoven),
hij heeft zijn bon gekregen:
he heet ziene bong gekregen (Q013p Uikhoven)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯. (Q013p Uikhoven)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zętǝ (Q013p Uikhoven)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
30125 |
een keldergewelf maken |
(een) kelder overwelven:
ǝnǝ kęldǝr ø̄vǝrwø̜lvǝ (Q013p Uikhoven)
|
Wanneer men een kelder van troggewelven wil voorzien, worden er eerst van muur tot muur ijzeren profielbalken gelegd op een onderlinge afstand van 1,5 m. Tussen de balken worden vervolgens de gewelven gemetseld, waarbij als tijdelijke steun een formeel wordt gebruikt. [N 32, 20c; monogr.]
II-9
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
e kruuske geve (Q013p Uikhoven)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruis maken onder het brood:
kruus maken onger t broid (Q013p Uikhoven)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruus maken (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30090 |
een muur opmetselen |
metselen:
[metselen] (Q013p Uikhoven)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
de muur lood zetten:
en mūr lwat ˲zętǝn (Q013p Uikhoven)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
een muur invoegen:
ēn mūr envōgǝ (Q013p Uikhoven),
een muur voegen:
ēn mūr vōgǝ (Q013p Uikhoven)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|