23537 |
geknield zitten |
knielen:
knelen (Q013p Uikhoven)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30175 |
geknipt werk |
snijvoeg:
snejvōx (Q013p Uikhoven)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24483 |
geknotte wilg |
kopwijde:
kopwi-j (Q013p Uikhoven)
|
knotwilg
III-4-3
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
flø`pine (Q013p Uikhoven),
lupinen:
ly`pīnǝ (Q013p Uikhoven)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
leèsmès (Q013p Uikhoven)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22544 |
gelijkspel |
fof:
fóf (Q013p Uikhoven),
om:
Ze hebben gevoetbald, ein um: gelijk spel, 1-1.
um (Q013p Uikhoven)
|
Gelijk spel.
III-3-2
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
ene op de sokken laten (gaan):
einen op zen zokken laoten goon (Q013p Uikhoven),
veesten:
viesten (Q013p Uikhoven)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19099 |
geluk |
chance (fr.):
sjaas (Q013p Uikhoven),
sjans (Q013p Uikhoven),
geluk:
gelök (Q013p Uikhoven)
|
geluk || geluk, goede kans
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gmak:
gemaak (Q013p Uikhoven)
|
gemak
III-1-4
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
karnale (Q013p Uikhoven)
|
kwaad wijf
III-1-4
|