32350 |
gierton |
zeikton:
[zeik]ton (Q013p Uikhoven)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19688 |
gieter |
spruit:
sprø̜jt (Q013p Uikhoven)
|
Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.]
II-9
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
Du. Riesbahn.
rötsjbaan (Q013p Uikhoven),
schijvel:
Dao stóng ene sjievel oppe kèrmis.
sjievel (Q013p Uikhoven)
|
Glijbaan in speeltuin of op kermis. || Glijbaan, roetsjbaan.
III-3-2
|
24316 |
glimworm |
vuurworm:
vyərwøͅrm (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q013p Uikhoven)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
gaodslamp (Q013p Uikhoven)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18954 |
goedzak |
goede prij van een vrouwmens:
gooi pri-j van e vrouwmisj (Q013p Uikhoven),
lobbes:
löbbes (Q013p Uikhoven)
|
goedaardig mens || goedige kerel
III-1-4
|
19186 |
goedzak, goed iemand |
goede van een kerel:
gooi pri-j van ene keel (Q013p Uikhoven)
|
goedaardig mens
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
gwoije (Q013p Uikhoven)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)]
III-1-2
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
inbermen:
e.nbɛrǝmǝ (Q013p Uikhoven)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|