e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P121p plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
markt markt: inne milt vanne met (Ulbeek), ter-wi-âs euver de merk (Ulbeek) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] III-3-1
marmer marber: marber (Ulbeek, ... ), marbere beeld (Ulbeek) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marbere beeld (Ulbeek) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
masker mombakkes: moembakkes (Ulbeek), mondbakkes: moͅəndbakəs (Ulbeek) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] III-3-2
masteluin mastran: mastrān (Ulbeek), witkoren: wet[koren] (Ulbeek) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
mathaak zichthaak: [zicht]huǫk (Ulbeek) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mazelen mazelen: moazele (Ulbeek, ... ), mazeren: mazere (Ulbeek) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] III-1-2
medaillon medaille: ’n goo medaail (Ulbeek) een gouden medaille [ZND 38 (1942)] III-1-3
mede mede: mee (Ulbeek) mede [ZND 01 (1922)] III-2-3
medelijden compassie: compassie (Ulbeek), koempassie (Ulbeek) medelijden [ZND 33 (1940)] III-1-4