e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P121p plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mompelen ezelen: ezelen (Ulbeek), grauzen: groŸzen (Ulbeek), grommelen: groemelen (Ulbeek) Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
mond mond: groote mond (Ulbeek, ... ) een grote mond [ZND 31 (1939)] III-1-1
mond (spotnamen) bakkes: groote bakkes (Ulbeek), schuurpoort: schuurpoiət (Ulbeek) een grote mond [ZND 31 (1939)] III-1-1
mondstuk embouchure (fr.): embouchuur (Ulbeek), mondstuk: mondstuək (Ulbeek) Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] III-3-2
mondvol mondvol: ənə montvəl oafbijətən (Ulbeek), ps. boven de j staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  inne mondvol afbîjten (Ulbeek) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik pater (lat.): inne pāter (Ulbeek), ne poaəter (Ulbeek), ənə poater (Ulbeek) Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
mopperen (tegensputteren) koppig zijn: vooral voor kleine kinderen  koppig zijn (Ulbeek) preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)] III-1-4
mosterd mosterd: mosselt (Ulbeek), mosterd (Ulbeek) mosterd [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot kattekos: kattekos (Ulbeek), mot: ook in ZND 31, 038  mot (Ulbeek) mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motregenen, licht regenen niffelen: `t niffelt (Ulbeek), niffele (Ulbeek) stofregen [ZND 38 (1942)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4