e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P121p plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijshout, bonenstaak staak: staak (Ulbeek) [ZND 23 (1937)] I-7
rijtuig met twee paarden tweespan: twispan (Ulbeek) Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34] I-13
rijzadel rijzadel: rē̜ǝ.zǭǝl (Ulbeek) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen rijzelen: rē̜ǝ.zǝlǝ (Ulbeek), rijzen: ręi̯zǝ(n) (Ulbeek) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: rimpələ (Ulbeek) rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ringen vingeren: veŋǝrǝ (Ulbeek) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten schoonmaken: sxoͅunmōͅ.kə (Ulbeek) [Goossens 1b (1960)] I-7
riool rigole (fr.): rigollen (Ulbeek) De dikke buizen onder de grond [ZND 24 (1937)] III-3-1
rode aalbes rode kroezels: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  rooi kroezels (Ulbeek), sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  sint-jansberen (Ulbeek) rode aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode biet rode biet: rōi̯ bēt (Ulbeek) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5